Leerhuis van de kerkvaders

Inleiding op het thema van het colloquium

Colloquium over de Syrische vaders – Leerhuis van de kerkvaders i.s.m. CCV in het Bisdom Gent.

Door Joris Van Ael

1. Kennismaken met drie Syrische vaders : relevantie

Het colloquium laat ons kennismaken met drie monniken-kluizenaars uit de Oostsyrische Kerk en uit de zevende, achtste eeuw.

Wat is de relevantie van een dergelijk opzet voor ons gelovig leven en voor ons kerk-zijn vandaag? Eén van de doelstellingen die het Leerhuis van de Kerkvaders zich stelt is zeker bij te dragen tot een groeiende bewustwording van de ware dimensies van ons christen zijn. De Kerk, en het Christusmysterie dat zij draagt, verder reikt dan wij vermoeden en groter en ruimer is dan wij gewoonlijk beseffen. In haar wereldwijde schoot zijn in de loop van de geschiedenis, te allen tijde en overal, vurige minnaars verwekt van Christus, allen met een eigen timbre en eigen kleur.

Het is daarom een grote weldaad voor heel de universele Kerk dat wij – parallel aan de mondialisering die overal het samenleven van onze tijd tekent – deze allochtone minnaars van Christus en hun geschriften mogen leren kennen. Het is een bijzondere genade aan onze tijd geschonken dat hun geschriften en hun getuigenis bereikbaar worden in talen die wij kunnen lezen.

Daarom – bij deze gelegenheid – grote dank aan de vertalers, die zich hebben ingezet voor de toegankelijkheid van deze kostbare parels uit ons christelijk erfgoed. Deze nieuw toegankelijke teksten helpen om ons christen-zijn open te breken, te verruimen en te verlossen van een bepaalde versmalling waarin het soms gevangen zit. Ze helpen ons ook om ons verbonden te weten en verbondenheid te bevorderen met tradities binnen het christendom waarvoor wij nauwelijks aandacht opbrengen. Het oecumenisch impact van de kennisname met de schrijvers uit deze tradities is daarom niet gering. Deze kennisname zal ons ook helpen om de ware en authentieke stromen in onze eigen traditie zuiverder te onderkennen en bijdragen tot het herontdekken van onze gemeenschappelijke en meest wezenlijke fundamenten. Immers, hier gebeurt wat door het concilie werd beoogd en verlangd: een hernieuwd ontdekken van de bronnen en hun krachtig impact voor de Kerk.

2. Liefde en Vrijmoedigheid

Het thema voor dit colloquium gekozen is: “Liefde en Vrijmoedigheid”.

De omgang met de geschriften van de Syrische vaders – voor mij vooral Isaac – heeft het thema als vanzelf naar boven gebracht. Nog andere grote woorden uit de spirituele traditie hadden we eraan toe kunnen voegen zoals: nederigheid, ascese, rouwmoed, bewaken van het hart … Ze klinken even talrijk op in de teksten. Maar deze termen, die allen een heel precieze spirituele ervaring aanwijzen, krijgen slechts betekenis op de achtergrond van de liefde en binnen de ruimte van de liefde.

Johannes zegt het onomwonden: God is liefde (1 Joh. 4,16).
In God is er als het ware, als we ons zo mogen uitdrukken, een verborgen onbedwingbare gloed gaande die zich wil manifesteren in reële blijken van liefde. Christus heeft ons dit geheim van God geopenbaard. Vanuit deze gloed riep Hij heel de schepping te voorschijn. Zijn liefde drukte een onontwijkbaar spoor in alles wat het heelal bevat. Zij raakt de uitersten van tijd en ruimte, van het zichtbare en het onzichtbare. Ze brengt alles voort, bewaart het en voltooit het. Heel de geschiedenis van heelal en mensheid participeren aan dit liefdesevenement. Ze zijn, het uitgelezen milieu voor God om de liefde zichtbaar te maken.

De liefde is een evenement, een gebeuren. Inherent aan de liefde en wezenlijk behorend tot de liefde, zijn het ontluiken van de liefde, de groei van de liefde en de voltooiing van de liefde. De liefde groeit gestadig naar haar volheid toe. Ze heeft deze gestadigheid nodig. Haar past deze langzame groei. Alleen zo kan ze haar volle schittering laten zien. De ‘veranderingen’ (changements et motions) die zich voordoen onderweg, die nu eens van de liefde verwijderen, dan weer tot de liefde brengen, mogen de spirituele mens niet ontmoedigen, want ze zijn eigen aan elk vitaal proces. De omgang ermee is een wezenlijk element van de liefde en behoort tot de liefde zelf. Isaac zegt het zo:

Zoals de bewegingen van de lucht door hun veranderingen (changements) aanduiden dat iemand ze stuurt, zo toont de Gedachte, door haar tegengestelde veranderingen, naar het goede toe of naar het kwade, dat strijd en de hulp van de genade steeds horen bij deze veranderingen(changements), die hem toelaten, dag na dag stapsgewijze vorderingen te maken in het zich eigen maken van de nieuwe werkelijkheden (van de liefde). Isaac II, 3,2,1

Daarom heeft alles een plaats in het tot stand komen van de liefde. Alles heeft zijn zinvolle plaats in de liefde, alles bezit een mate van liefde en is element in de opbouw van de liefde.
De bestaansreden van al wat is en gebeurt, het goede en het kwade, is de liefde, is de manifestatie, het leven en het schitteren van de liefde. Isaac looft God hierom:

Het is uit liefde dat Hij de wereld tot het bestaan voerde, uit liefde dat Hij haar leidt in deze gang doorheen de tijd, uit liefde doet hij haar opgaan naar een wonderbare omvorming, uit liefde zal de wereld opgeslokt worden in het grote mysterie van Hem die haar Schepper is, en in de liefde zal het gehele beheer van de schepping uiteindelijk worden verzameld, want de liefde van God zal in de komende wereld heersen over elk redelijk wezen, ... over hen die hij geschapen heeft opdat ze in Hem hun vreugde zouden vinden, of ze nu goed zijn of slecht. (Isaac de Syriër II, 38, 1-2)

3. Jezus is voor ons gestorven toen we nog zondaars waren

Zo hebben de Syrische vaders God leren kennen: als de bron van de liefde. Deze bron voedt een stroom die gaandeweg, doorheen de geschiedenis van de kosmos, die gaandeweg zijn volle debiet zal geven. Het volle debiet van levend water wordt vooraf gegeven in Christus, in het mens geworden Woord van God, als Hij het uiterste teken van de liefde stelt. Als God, in Christus, in de moeite (labeur) van het lichaam en in de zuiverheid van de ‘Gedachte’ (Pensée) zijn leven geeft voor de zondaars.

Sinds wij hebben ingezien dat één is gestorven voor allen en dat Jezus voor ons is gestorven toen wij nog zondaars waren, kennen wij geen rust meer. (zie 2 Kor. 5,15 en Rom. 5,8))

Dit diepe inzicht, gestoeld op ervaring, is ook voor de Syrische vaders, het begin van hun wederkerige uittocht naar Hem die ter wille van hen als eerste uittrok. Isaac leeft in dankbare ontroering omdat hij weet heeft gekregen van het verlangen van God. Jezus heeft de mensen erin betrokken.

Jezus, vorst, Gij die onze trots zijt, elke mond verheerlijkt u. U worden te allen tijde de verborgen eerstelingen van onze gedachten aangeboden…
...vol vreugde en met een hartstochtelijk liefde doen wij onze lofzang opstijgen, want van u hebben we het verlangen vernomen dat sinds altijd verborgen is in uw Vader. Door u verkrijgen wij al het goede, terwijl wij kwalijke dingen verwachtten. In u is voor ons de kennis afgedaald, terwijl wij tussen de wilde dieren wandelden. ...
Onze boosheid was niet te hard voor u…(Isaac II, 3,4,99)

We zullen het herhaaldelijk horen in de conferenties, in de teksten van de bloemlezingen: alles begint met een ontroering, een overrompelende ervaring van ‘zien’, ‘inzien’ en een‘gewaar worden’ van wat het betekent dat één is gestorven voor allen en dat Christus voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren. Want hierin wordt het geheime verlangen dat God voor zijn schepping en voor de mens koestert geopenbaard.

4. Het vermorzelde hart

Dit inzicht, deze ervaring, brengt iets teweeg, iets ongekends. Deze ervaring maakt dat hij die geraakt is, het gelaat afwendt van de eigenliefde naar de Eerste in de liefde.
Deze ervaring is rijk aan gevoelens. Allerlei gewaarwordingen gaan erin om. Het eerste woord dat erbij past, en dat we in onze schrijvers horen opklinken is de ‘vermorzeling van het hart’ . Matta el Maskîne, een vurige lezer van de geschriften van Isaac zegt het zo:

... Hoe zou onze geest niet vermorzeld zijn? Als wij de mateloosheid zien van Gods liefde die hem er toe bracht zich te vernederen en zich te laten vermorzelen op het kruis?... Alleen het feit al om God te aanschouwen in het vlees en hoe Hij werd gekruisigd en heeft geleden in de handen van de mensen volstaat om ons hart eens en voorgoed te vermorzelen. (Matta el Maskîne, l’expérience de Dieu dans le vie de prière, p. 179)

Vermorzeling wijst op pijn. Vermorzeling wijst eerst en vooral op de ervaring dat, in het licht van deze liefde, de eigen armoede wordt gezien. In het licht van de aanraking van God ontwaart men zijn menselijke natuur die arm is en eenvoudig. Men ziet zijn zondigheid en boosheid. Dit besef vermorzelt het hart en diep berouw overspoelt de mens die door de liefde is gevonden. Daarom, in de vermorzeling zullen we steeds rouwmoed, tranen en nederigheid samen aantreffen. Nederigheid is de gave die door de aanraking van de liefde wordt geschonken. We worden tot onze ware proporties teruggevoerd. Maar de boventoon die in deze ontroering opklinkt is de toon van de barmhartigheid. Onze nederigheid is omarmd, is in barmhartige liefde geborgen. Ze lokt de barmhartigheid onweerstaanbaar uit. Daarom zijn het tranen van ontroering die vloeien.

Het geestelijke werk van het berouw, dat zijn de tranen van de verborgen mens, gestort in het hart, wanneer hij de liefde van zijn Vader heeft verstaan, en niet wanneer hij bang is om veroordeeld te worden. Isaac de Syriër. II,3,1,77.

Vermorzeling, rouwmoed, tranen en nederigheid hebben een positieve kleur. Zij behoren tot de pijn van de liefde en zijn voorwaarden voor het smaken van de liefde. Zij zijn de prelude op het feest van de liefde. Zij trekken de genade van God binnen in de ziel. Ze openen op de belofte van de liefde.

De gave aan God, dat is een vermorzelde geest en een berouwvol hart. En al wat hieraan vreemd is, is vreemd voor de barmhartigheid van God. (Isaac, Arabische laag I, 4, 120)

Alle kernwoorden die onze schrijvers benutten en die Père André Louf in zijn vertalingen, zowel voor Isaac als voor Symeon van Taibouteh cursief zet in de tekst, moeten we verbinden met deze primordiale rijke ontroering die als een constante kracht heel het geestelijk leven bezielt en steeds weer nieuw élan geeft. Ze is het begin, voor de aangeraakte, van een wederkerige stroom van liefde en verlangen naar God, die hem het eerst heeft liefgehad en tot liefde is komen wekken door menswording en kruis.

5. De keuze van de monnik-kluizenaar: een teken voor de mensheid

Voor Isaac van Ninive, Johannes van Dalyatha en Symeon van Taibouteh lokt deze ervaring een keuze uit, een heel specifieke keuze. Zij verlaten de wereld en de mensen, worden monnik, ja zelfs kluizenaar.
Voor elke mens die de liefde van God heeft gesmaakt zal deze ervaring tot een keuze leiden. Voor de kluizenaar-monnik leidt de weg van wederliefde naar de monnikscel. Hoe moeten we dat verstaan? Hoe kan de openbaring van de liefde de mens tot een dergelijk isolement verleiden? Zou ze niet veeleer een weg aanreiken van universele liefde voor allen, uitgedrukt in concrete daden voor de mensen en temidden van de mensen?

We zullen het herhaaldelijk aantreffen in de teksten: de vlucht uit de wereld, het los staan van mensen is belangrijk.

De eenzame bezit geen vrije ziel, noch een grootmoedig hart zonder afgezonderd te blijven van de mensen. (Symeon van Taibouteh, 3,46)

De kluizenaar-monnik, als hij zijn cel binnengaat en er volhardt, openbaart een wezenlijke dimensie van de liefde: ze wordt gewekt groeit en komt tot voltooiing in de cel van het hart, in de interioriteit, in het binnenste. Elke liefdedaad moet naar de binnenkant worden teruggebogen. Daar wordt alle liefde gewekt, getoetst en biddend gelouterd.

Elke christen zal deze interioriteit van de liefde op één of andere wijze moeten beleven. De liefde moet steeds worden teruggevoerd en terug ontvangen van de Gever van alle liefde die woont in het hart.

Waar de mensen in de wereld, vanuit de verbrokkeling en de veelheid van hun taken, steeds worden geroepen naar hun inwendigheid, zullen de kluizenaars de weg andersom volgen. Zij houden stand in hun binnenste. De uiterlijke cel is het werkdadige symbool van hun verblijven en standhouden in de eigen interioriteit.

Waar de wederwaardigheden van het leven de christenen in de wereld louteren en geleidelijk terugvoeren tot hun ware proporties en tot nederigheid brengen, zo loopt de weg van de kluizenaar recht op die ware proporties af als hij de poort van zijn cel binnengaat, om daar in de eenzaamheid het afhankelijk zijn van God, en van God alleen tegemoet te gaan.
Deze overgave aan de macht van God brengt hem als het ware langs een binnenweg (un raccourci) binnen in de ruimte van de liefde. Daar zullen alle schepselen een plaats krijgen. Daar zal hij bidden onder tranen voor heel de wereld, voor alle schepselen, voor slangen, ja zelfs voor de demonen. Staretz Siluan, die heel dicht staat bij het beleven van Isaac de Syriër, zal getuigen: Bidden voor de wereld is zijn hartebloed geven.
Zo wordt de kluizenaar een verborgen priester van de schepping, die in de cel van zijn hart, op het altaar van zijn hart bemiddelt en ten beste spreekt voor heel de schepping. Hij wordt de bescheiden liturg die tussenkomt bij God voor alles en allen.

Voor ons zijn de monniken en kluizenaars richtingwijzers. Ze sporen ons aan om onze innerlijkheid in cultuur te brengen, onze innerlijkheid ruimte te geven. Er de feestzaal van ons leven in te richten, er het paasmaal voor te bereiden waar we voortdurend vanuit het vermorzelde hart de kracht van de barmhartigheid kunnen gewaar worden en onophoudelijk tot liefde worden herschapen en aan Gods gevoelens deelachtig mogen worden.

6. De ascese

Onze schrijvers spreken ook over het zwoegen, over ‘les labeurs’ –weer een cursief woord in de vertalingen.
Voor Isaac en de anderen verwijst dit woord naar de monastieke ascese.
Eerst is er de lichamelijke ascese, het vasten en het waken en de lichamelijke inspanning.
Inderdaad, liefde vraagt lichamelijke moeite. De Heer heeft voor ons geleden en is voor ons gestorven in het lichaam. Hierin spreekt Hij onze liefdetaal. Liefde drukt zich uit in de moeite van het lichaam aan een ander besteed.
God spreekt in Christus onze liefdetaal:

“Niemand heeft groter liefde dan hij die zijn lichaam geeft voor zijn vrienden.” (Joh, 15,13)

Voor de monnik en vooral voor de kluizenaar is de lichamelijke ascese het lichamelijke liefde-antwoord op de liefdegave van het lichaam van de Heer. Ze heeft geen zin op zich. Ze heeft alleen zin in de uitbouw en de vormgeving van de relatie tot de Heer. Ze verifieert deze relatie en maakt haar authentiek. De Heer heeft voor ons in alles moeite gedaan (Efrem de Syriër), labeur geleverd. Ook de liefde van de christen zal lichamelijke moeite aan de Heer besteed als noodzakelijk kenmerk dragen.

7. Het bewaken van je hart

Hoezeer ook de lichamelijke inspanning in ascese wordt benadrukt, toch wordt ze steeds weer gerelativeerd ten gunste van het bewaken van het hart.
Er is ook een spiritueel zwoegen. Dat is vooral gelegen in het bewaken van je hart, in het bewaken van de nederige staat, opdat –zo zal Dorotheus van Gaza het zeggen – onze gedachten niet van het dak vallen. Anders gezegd, opdat onze gedachten zich niet valselijk in de hoogte tillen.
De monnik-kluizenaar, die woont in de cel van zijn hart komt er de gedachten tegen: de ‘logismoi’.
Het Evangelie vermeldt het: “uit het hart komen goed en slechte daden voort.”
De kluizenaar-monnik verwijst naar deze innerlijke dimensie die zo bepalend is voor ons handelen. Hij streeft daarom naar het begrijpen, het onderscheiden en het zuiveren van zijn ‘Gedachte’. Het is weer een cursief woord. Het verwijst naar heel de binnenwereld van beelden, opinies, gedachten en oordelen. Deze binnenwereld: de ‘Gedachte’ die lichtend is van nature moet haar lichtendheid hervinden.
De strijd zelf, met de gedachten de neigingen en de bekoringen is, hoe pijnlijk ook, een grote weldaad voor de monnik, zelfs als hij meermalen faalt en de strijd verliest. Zich inspannen in lichamelijke ascese, zijn hart bewaken, falen en lukken, vallen en weer opstaan: het is de enige weg die zich voor hem aandient. Hij kan hem niet ontlopen. Alleen door deze strijd met geduld te doorleven zal hij zijn liefde aan God kunnen aanbieden, de plaats van de nederige vinden en de genade op het spoor komen. En God waardeert de meest bescheiden gave. In een typische tekst klinkt het zo:

Zelfs een zeer bescheiden ascetische inspanning wordt door God met genoegen ontvangen en geldt voor Hem als een uitgelezen offergave. Niet alleen werpt God geen blaam op de wie deze (inspanning) volbrengt, maar Hij aanvaardt de onbetekenende en bescheiden dingen die voor Hem van harte zijn volbracht, als belangrijke en volmaakte dingen. En zelfs al zouden deze te laken zijn, van het ogenblik dat zij met liefde zijn bedacht, treft hun volbrengers geen enkel verwijt vanwege God,... Want God is goed en barmhartig. Hij heeft niet de gewoonte de zwakheden en de noodwendigheden van de natuur te oordelen, ook niet die een berisping verdienen, maar Hij oordeelt volgens de mogelijkheden, al zijn deze onooglijk. (Isaac II, 14,15)

8. Niet oordelen

De zuiverheid van de ‘Gedachte’ die we ook de zuiverheid van hart zouden kunnen noemen manifesteert zich in de afwezigheid van elk oordeel. In een hart vol zachtmoedigheid en mildheid. Zoals het hart van de Heer toen Hij vol medelijden vergiffenis afsmeekte voor zijn beulen en uitzag om de goede moordenaar vrij te spreken.
Onze schrijvers hechten een enorm belang aan de afwezigheid van elk oordeel. Alle geboden worden erin vervuld. De afwezigheid van het oordelen over de broeder en/of de zuster is het ware teken van de zuiverheid van de ‘Gedachte’.
De liefde is onpartijdig en oordeelt niemand en bemint allen even intens. Ze is uiterst voorzichtig als ze van binnenuit aangezet wordt om een broeder te corrigeren.
Er vallen harde woorden voor wereldverbeteraars en morele leraars, preekheren en betweters. Ze zijn ziek tot in het diepste van hun hart.

“Waak erover je niet te laten overheersen door de hartstocht van wie zich ziek maken door het verlangen om anderen op te richten; die, op eigen initiatief hun gelijken beleren en verbeteren om al wat schijnbaar bij dezen misgaat…. Dan zou je kunnen antwoorden: ik doe dat uit liefde. Leg jezelf een dergelijke liefde niet op. Waarlijk het zou voor jou beter zijn een daad van genotzucht te stellen en in zonde te vallen, dan door deze ziekte te worden aangetast.” (Isaac de Syriër, II,3,2,39)

9. De uitbloei

Al ons zwoegen (labeur), uiterlijk en innerlijk is gericht op het binnengaan en standhouden in onze eigen zwakke en van God afhankelijke natuur. Daarom begeeft de monnik-kluizenaar zich in zijn cel, om in armoede te kunnen neerzitten voor God en alles van hem te verwachten. Om daarin volkomen rust (quiétude) te vinden. Om ten volle zijn eigen interioriteit te bewonen en er door zwoegen tot nederigheid te worden gebracht. Om de genade te kunnen smaken en te kunnen delen in de ‘gevoelens’ van God. Hij verlangt ernaar zijn staat van schepsel volop te bewonen teneinde de Schepper in al zijn grootheid te kunnen zien. Hij is ‘maar’ een schepsel. Toch vertelt zijn ervaring hem dat hij door God eindeloos en van alle eeuwen is gewild en verlangd. Dat betekent meteen dat hij open is en bekwaam om God te ontmoeten. Hij is door God uitverkoren om de liefde te laten schitteren. De mens is open voor de liefde van God. Hij mag dit steeds meer worden. God heeft ons bestemd voor de ontmoeting, om mede-openbaarder te zijn van de schittering van de liefde.

Uiteindelijk belanden we bij een hele reeks ander ‘cursieve’ woorden, als: entendement, ons vermogen om te ‘verstaan’, om de diepte van Gods heilsplan ten aanzien van ons te peilen. Dan: intuitions: diepe inzichten omtrent God en zijn liefde voor de mensen. Dan komen we bij ‘ressentir’: gewaar worden, ervaren, kennen en gekend worden. Want God is mens geworden opdat wij hem zouden gewaar worden, heel bewust en reëel. Tenslotte zijn er l’émerveillement en la stupeur: eindeloze verwondering en verstomming die de kluizenaar steeds onverhoeds overweldigen. Het zijn de woorden die het liefdesevenement tussen God en de monnik-kluizenaar uitdrukken en zijn hele weg bekronen. Zij gebeuren in de stilte maar omvatten het hele wezen, lichaam, ziel en geest.

10. Vrijmoedigheid

Zo komen we aan bij het tweede woord van het thema van dit colloquium: vrijmoedigheid, parrhèsia, franchise: vrijmoedige omgang met God.

De weg van de vermorzeling, de nederigheid, het labeur, uiterlijk en innerlijk, is een zich vrij vechten van de liefde in geduld, vermorzeling en verlangen, om voluit en spontaan, in alle vrijmoedigheid te kunnen liefhebben, in vrijmoedige, vertrouwvolle communicatie, in delen en ontvangen, in vanzelfsprekende, maar telkens ontroerende wederkerige hulde en eer: God aan de mens door zijn menswording, eerst in de geschiedenis, dan in het hart van de minnaar.
En de mens aan God door zijn geduldige overgave aan God, in het aannemen en moeizaam verwerven van een ‘gedragswijze’ (conduite) die steeds meer participeert aan de gevoelens van God.
Ze wordt geboren en groeit uit de eerste en eeuwige liefde die God ons bekend maakte in zijn Zoon, die voor ons gestorven is toen wij nog zondaars waren.

« Terug naar het overzicht van de artikels