Leerhuis van de kerkvaders

Maria, adventsvrouw: een overweging

Vorig jaar wijdde het Leerhuis van de Kerkvaders een lesdag aan Maria, de Moeder Gods. Aangezien de figuur van Maria bij uitstek een adventsfiguur is meenden we dat een overweging bij Het mysterie van de Moeder Gods’ passend was in ons kerstnummer.

De les was deels gebaseerd op een homilie van Kardinaal Joseph Ratzinger. Die verscheen in een heel mooi boekje met de titel: Marie, première Eglise, uitgegeven bij Mediaspaul te Parijs in 1987, met bijdragen van Kard. Ratzinger en van Hans Urs von Balthasar. Onderstaand artikel is een parafrase van de aangehaalde homilie.

De eerste lezing is de bekende tekst van Jesaja 55, 10-11

Zo spreekt de Heer: “Zoals de regen en de sneeuw uit de hemel vallen en daar pas terugkeren wanneer zij de aarde hebben gedrenkt, haar vruchtbaar hebben gemaakt en haar met groen hebben bedekt, wanneer zij het zaad aan de zaaier hebben gegeven en het brood aan wie moet eten; zo zal het ook gaan met het woord dat komt uit mijn mond; het keert niet vruchteloos naar Mij terug; het keert pas weer wanneer het mijn wil heeft volbracht en zijn zending heeft vervuld.”

De profeet Jesaja en de Moeder Gods, Sinaï, Katharinakloooster

Het Evangelie van diezelfde 15de zondag door het A-jaar is de parabel van de zaaier, voldoende bekend zodat ik hem niet hoef weer te geven.

In beide teksten gaat het over vruchtbaarheid: over zaad, over regen die uit de hemel valt, over goede aarde en dorre rotsgrond, over drenken en vrucht dragen. Het gaat over dat surplus dat wij mensen van elders moeten ontvangen om vruchtbaar te zijn. Maar het gaat ook over de goede gesteltenis, de goede aarde, die hiervoor nodig is.

De regen, de dauw en de sneeuw bieden de hemelse toemaat om het zaad, – hier ongetwijfeld het Woord van God – te doen gedijen. Maar ook de aarde dient 'goed’ te zijn: dat is omgewoeld, geploegd en bemest, harde kluiten dienen gebroken om een zacht 'zaaibed’ te vormen waarin het zaad alle kansen krijgt om te kiemen en te groeien.

Kardinaal Ratzinger wijst erop dat Jesaja’s profetie helemaal niet vanzelfsprekend was. Hij formuleert het aldus:

De zinnen van de geciteerde tekst van Jesaja dienen verbonden te worden met de pijnlijke geschiedenis van Israël, waar de oproepen van God aan zijn volk gericht voortdurend falen, waar het Woord voortdurend onvruchtbaar blijft en waar God, op het podium van de geschiedenis, geen overwinning heeft geboekt. Immers alle tekenen die waren geschied: het wonder van de Rietzee, de bloei van de koningentijd, de terugkeer na de ballingschap, dat alles is zonder vrucht gebleven.

En Hij vervolgt:

Het zaad van God in de wereld schijnt geen enkel effect te hebben. Daarom is deze tekst een bemoediging voor allen die ondanks alles geloven in de macht van God, die geloven dat de hele wereld niet slechts rotsgrond is.

Dat is wel erg toepasselijk op onze tijd van tanend en beproefd geloof. We worden bevraagd. Hoe houden we onze grond klaar? Hoe vermorzelen we de harde delen van hart en gemoed? Hoe houden we stand in de bereide gezindheid (ps 51) om het goede zaad in onze diepte te ontvangen, zodat het onze levens en die van onze zusters en broeders kan voeden met de rijke aren die er mogen groeien?

Naast deze vragen wordt ons geloof nog op een andere manier uitgedaagd: geloven we dat het goede zaad reeds ingedaald is in de schoot van de mensheid, in de schoot van de aarde, en dat de aarde haar schoot al geopend heeft en vrucht van verlossing heeft voortgebracht? Geloven we dat in Jezus Christus, Woord van God uit de hoge, de aarde of de mens, in zijn hartebodem het zaad reeds ontvangen heeft? Dat zaad dat door de eeuwen heen reeds zoveel vruchten heeft voortgebracht, aren vol, door de hemelse dauw tot kiemen en gedijen gebracht?

U heeft het al opgemerkt: hier naderen we heel dicht het mysterie van Maria. Kard. Ratzinger schrijft:

De zaadkorrel blijft niet alleen. Hij is verbonden met het moederlijke mysterie van de aarde. Met Christus, het Woord uit den hoge, is Maria verbonden, de 'heilige grond van de Kerk’, zoals de kerkvaders de Kerk zo schitterend benoemen. Het mysterie van Maria betekent nu juist dat het Woord van God niet alleen is gebleven, maar in zich 'de ander’ heeft onthaald: de aarde. Het betekent dat het Woord mens is geworden in 'de aarde’ van de Moeder, en in haar, vermengd is met de aarde van heel de mensheid, om haar tot God terug te brengen in Christus.

Maria, die Gods Woord heeft ontvangen, en het heeft bewaard in een deemoedig hart, dat zich niet heeft begeven in wat te groot was en te ver ( Ps 131), ze is het 'type’ geworden van de gesteltenis die we allen moeten zoeken. Hoe we goede aarde kunnen worden leren wij – en leert de Kerk van haar. Daarom wordt zij het model van de Kerk genoemd. De Kerk en elke gelovige zullen haar voor ogen houden en ernaar verlangen om, naar haar voorbeeld, goede grond te worden voor het Woord, voor de Komende die altijd en in allen 'lichaam van liefde’ wil worden.

Moeder Gods van het Teken

Evenwel, goede grond is Maria niet geworden zonder loutering. Zij maakte op en top deel uit van het volk van Israël en droeg zowel het lijden, de onmacht als de hoop van Israël in zich mee. Ze hield in geloof vast aan de belofte aan Israël gedaan. Zij verzamelt de stromen van Israël, zegt Kard. Ratzinger. Zij trok met het volk door het vuur en door het water, zij maakte met hen de doortocht door de levenspijn, die tevens levenspijn is van heel de mensheid en van elke mens. In haar is dit alles zo doorleefd, zo intens gedeeld en geproefd dat haar akker à fond is doorploegd, geen enkele harde kluit is overeind gebleven. Ze is heel en al kinderlijke blije hoop geworden, verwachting en geloof. Ze is heel en al 'bereide gezindheid’ (ps 51). Zij is – zoals Efrem de Syriër het uitdrukt – beeld van de dorstige aarde, die uitziet naar de hemelse dauw. Zij is de adventsmens bij uitstek en die adventsmens is vrouwelijk en maagdelijk, d.w.z. open en ontvankelijk, beschikbaar.

Zij is ook heel en al gebed geworden, gebed waarin zij de roerselen van het volk, van de mensheid, ja van de hele schepping voor God heeft gebracht. En 'bidden’, zo schrijft Kard. Ratzinger, is zoveel meer dan praten. Het is 'aarde zijn voor het Woord’. Het is zich prijsgeven ten gunste van het Woord, van het kiemen en groeien en vrucht dragen van het Woord. Het is het Woord ontvangen, dragen en baren. Het is moeder zijn van het Woord. Maria stelt zich als aarde helemaal ter beschikking van God. Ze wijkt om Hem te laten groeien, Hem die haar – en ons allen – nodig heeft om in zovele aren van liefde en nederigheid te worden omgevormd.

De voorbiddende Moeder Gods. Thessalonika.

In de advent laten we ons terug aangrijpen en invoegen in de hoop en het verlangen dat Maria bundelde. Samen met haar en met de profeet roepen we het uit : Scheur uw hemel open en daal af, en met psalmist: Breng Gij, o God, ons de keer. In het licht van uw aanschijn bevrijding en God zij ons genadig, Hij zegene ons, doe zijn aanschijn over ons lichten We smeken om te mogen ontvangen, we bereiden onze akker biddend voor, we effenen het land door onze inzet voor het goede en maken ons land 'willig’ en bereid.

In het gebed van de Kerk wordt er gezegd dat wij 'verlangen naar God’ moeten worden. De Kerkvaders zeggen dat bidden eigenlijk niets anders is dan 'verlangen worden naar God’. In Maria is dit gebed verhoord. Zij is, om zo te zeggen, 'de open kelk van het verlangen’, waarin het leven gebed wordt en het gebed leven.

Kardinaal Ratzinger voegt aan deze rijke beschouwing een overweging toe. Hij denkt na over onze tijd en over onze manier van kerk-zijn vandaag. Ik noteer ze graag als een doordenkertje.

Ik denk, zo schrijft de kardinaal, dat het verband tussen het mysterie van Christus en het mysterie van Maria – voor ons opgeroepen door de lezing uit Jesaja en door de parabel van de zaaier – zeer belangrijk is in onze tijd van activisme, waar de Westerse mentaliteit zich tot het uiterste toe heeft doorgezet. Want in de huidige geesteswereld geldt alleen nog het mannelijke principe: het doen, de werken, de activiteit, het zelf in staat zijn de wereld te controleren, te ontwerpen en voort te brengen. Een mentaliteit die niet op iets wil wachten waarvan zij nadien afhankelijk zou zijn, maar die alles laat afhangen van het eigen kunnen (dat de eigen keuze en projecten moet dienen).

... maar ook de relatie tot de Kerk is door deze mentaliteit getekend. We behandelen haar als een technisch product, dat wij willen ontwerpen en 'maken’ dank zij onze scherpzinnigheid en onze ongehoorde 'ijver’ en energieverbruik.

De kardinaal haalt hier een zinsnede aan van de H. Grignon de Montfort dat heel treffend verwoordt hoezeer we ons hebben ingespannen, maar hoe onze inspanning, van een ontvankelijke geest gespeend, vruchteloos is gebleken: Jullie hebben veel gezaaid, maar weinig geoogst. Wat zoveel is als jullie hebben hard gewerkt en veel gepland en georganiseerd, veel ijver getoond, maar toch is het jullie ontglipt. Jullie dachten greep te krijgen op de toekomst en toch heeft het anders uitgewerkt.

We moeten dus, als Kerk, ontsnappen aan de exclusiviteit van de Westerse en activistische opvattingen, om de Kerk niet te laten ontaarden in een product van eigen makelij en ontwerp.

Daarom heeft de Kerk het mysterie van Maria (en van de advent) nodig, want zij is zelf een 'mariaal mysterie’. Er kan in de Kerk maar vruchtbaarheid zijn als zij zich onder dit teken plaatst, als zij 'aarde’ wordt voor het Woord van God. We moeten dus het symbool van de vruchtbare aarde onthalen, terug mensen worden die wachten, naar binnen toe verzameld, en die, in de diepte van het gebed, van het geloof en de hoop, in zichzelf plaats laten voor groei.

In de lesdagen aan het mysterie van Maria gewijd, werd door Vader Dominique (orthodoxe parochie van de H. Andres van Gent en lid van de stuurgroep van het Leerhuis), opgemekt dat de othodoxe Kerk geen apart theologisch domein aan Maria heeft gewijd. Dat is helemaal zo voor de kerkvaders. Het mysterie van Maria was wezenlijk verbonden met het mysterie van de Kerk. Van oudsher had de Kerk 'mariale’ namen zoals: Virgo Ecclesiae, Mater Ecclesiae, Ecclesia immaculata. Al wat later 'leer over Maria’ zal zijn is eerst gedacht als 'leer over de Kerk’. Het concilie van Vaticanum II heeft dit goed begrepen en het hoofdstuk over Maria ingevoegd in de constitutie over de Kerk.

Maria, dan, is de meest concrete uitdrukking van het fundamentele geheel: Christus en zijn Kerk.

God zoekt een bruid, dat is Maria, dat is de Kerk, dat is de mensheid in haar geheel en elke mens in het bijzonder. Maria is er de ultieme verdichting van, het 'type’. De hele kosmos, de schepping vormen de bruidskamer. Zij sieren het bruidsvertrek. Zij omgeven het wonderbare gebeuren van de omhelzing van hemel en aarde, de kus tussen God en mens, met pracht en schittering. Het gaat over de 'grote ontmoeting in liefde’ tussen God en zijn mensenvolk, tussen God en elke mens, als was hij de enige, maar nooit zonder de ander. Die ontmoeting, de ontmoeting van Kerstmis, betekent: heling, redding, genezing. Zwakheid wordt omgevormd in kracht. Zaad wordt aar. Wat stierf in de aarde van een deemoedig en nederig hart draagt honderdvoudige vrucht.

Moge het aanstaande kerstfeest ons verlangen wekken, ons gebed doen oplaaien, onze hoop sterken en ons geloof verankeren. Moge elk van ons en heel onze geliefde christenheid en de hele geliefde mensenwereld zich neerleggen en uitspreiden als een geploegde akker om zaaibed te worden teneinde bevrucht te worden door het zaad van het Komende Woord.

Joris

Enkele teksten over de betekenis van Kerstmis

aangeleverd door Joris Polfliet

1. Leo de Grote, 1ste preek op kerstdag (SC 22 bis, pp. 73-74)

“Erken, o christen, uw waardigheid en keer, uw adeldom vergetend, niet terug tot uw vroegere armoede, nu gij deel hebt gekregen aan de goddelijke natuur. Gedenk wie uw Hoofd is en tot wiens Lichaam gij behoort. Blijf indachtig dat gij ontrukt zijt aan de macht der duisternis en binnengebracht in de licht van het koninkrijk Gods. Gij zijt door de doop een tempel geworden van de Heilige Geest. Verdrijf door een ontaarde levenswandel een zo hoge Gast niet uit uw hart.”

2. Karl Rahner, Meditaties over feesten en alledaagse dingen, Hilversum, 1962, pp. 20-22.

“Wanneer wij niet alleen opgaan in kaarslicht, kindervreugde en dennegeur, maar in ons hart zelf het jawoord spreken op het kinderlijk liefdeswoord van God, dan wordt het werkelijk kerstmis, niet slechts als stemming maar als de meest zuivere waarheid. Want dit woord van het hart wordt dan waarlijk gedragen door Gods heilige genade. Gods woord wordt dan ook in ons hart geboren, zoals de oude leraren zeiden: God zelf neemt zijn verblijf in ons hart, zoals Hij in Betlehem zijn intrek nam in de wereld, even waar en werkelijk, nog meer dan tot nu toe, nog inniger dan tot nu toe. Dan stellen wij ons hart geheel en al open en komt God in zijn eigendom, zoals Hij in de eerste kerstnacht in het eigendom van zijn almacht kwam, dat de wereld is. Dan echter zegt Hij tot ons, wat Hij reeds door zijn genadevolle geboorte aan de wereld in haar geheel heeft gezegd: Ik ben er, Ik ben bij u. Ik ben uw leven, Ik ben uw tijd. Ik ben het duister van uw alledaagse leven, waarom wilt u het niet dragen? Ik draag uw verdriet, draag gij het uwe voor mij, mijn kind. Ik ben uw vrede, wees niet bang om blij te zijn, want sinds Ik heb getreurd is de vreugde de levenshouding, die beter aan de werkelijkheid beantwoordt dan de angst en de droefheid van hen, die menen geen hoop te hebben. Waar uw wegen zich verwarren, daar ben Ik, wat waar u niet meer weet hoe u verder moet gaan, daar bent u reeds bij Mij aangekomen en gij merkt het in uw dwaasheid niet. Ik ben bij u in uw angst, want ik heb haar meegeleden, en Ik was toen ook niet heldhaftig zoals de wereld dat wenst. Ik ben bij u in de kerker van de eindigheid, want mijn liefde heeft mij gemaakt tot uw gevangene. Wanneer de berekening van uw gedachten en uw levenservaringen niet uitkomt, zie, dan ben Ik de rest die overblijft, en Ik weet dat deze rest, die u tot vertwijfeling kan brengen, in werkelijkheid mijn liefde is, die door u nog niet begrepen wordt. Ik ben bij u in uw nood, want Ik heb haar ondervonden; zij is nu veranderd maar niet uitgewist uit mijn menselijk hart. In uw diepste val ben Ik bij u, want heden ben Ik begonnen af te dalen naar de hel. Ik ben bij u in uw dood, want heden ben Ik begonnen met u te sterven, op het ogenblik dat Ik geboren word en Ik heb het mij waarlijk niet gemakkelijk gemaakt bij deze dood. Heb niet zoals Job medelijden met hen die geboren worden, want allen die mijn heil aanvaarden, zijn in de heilige nacht geboren, omdat mijn kerstnacht al uw dagen en nachten omvat. Ik heb mijzelf werkelijk en met mijn gehele persoon ingezet voor dat vreselijke avontuur dat met uw geboorte begint; Ik zeg u: mijn bestaan was niet gemakkelijker en ongevaarlijker dan het uwe; maar Ik verzeker u: het heeft een gelukzalig einde. Sinds Ik uw broeder werd, zijt gij mij zo nabij als Ik mijzelf nabij ben. Wanneer Ik dus als schepsel in mij en in u, mijn broeders en zusters, wil bewijzen dat Ik, toen Ik als schepper de mensen schiep, geen hopeloos waagstuk heb ondernomen, wie zal u dan aan mijn hand ontrukken. Ik heb u aangenomen, toen Ik mijn menselijk bestaan op mij nam als uws gelijke, als nieuw begin heb Ik in mijn ondergang de overwinning behaald. Wanneer u de toekomst alleen naar uzelf beoordeelt, kunt u niet pessimistisch genoeg zijn. Maar vergeet niet: uw ware toekomst is mijn heden, dat nu begonnen is en nooit meer verleden wordt. Daarom beantwoordt uw denken toch meer aan de werkelijkheid, wanneer u mijn optimisme overneemt, dat geen utopie maar de werkelijkheid Gods is, de totale werkelijkheid Gods, die Ik ­ onbegrijpelijk wonder van mijn almachtige liefde ­ ongeschonden en in zijn geheel in de koude stal van uw wereld heb ondergebracht. Ik ben er en Ik ga niet meer van deze wereld heen, ook al ziet u mij niet. Wanneer u kerstmis viert, zeg tot alles wat er is en wat u bent, slechts dit ene ­ zeg het mij: U bent er. U bent gekomen. U bent in alles gekomen. Zelfs in mijn ziel. Zelfs achter de trots van mijn boosheid, die zich niet wil laten vergeven. Mens, zeg slechts dit ene, dan is het ook voor u kerstfeest. Zeg alleen: U bent er. Neen, zeg niets. Ik ben er. En mijn liefde is sindsdien onoverwinnelijk. Ik ben er. Het is kerstfeest. Steekt de kaarsen maar aan. Zij hebben meer recht dan alle duisternis. Het is kerstmis in alle eeuwigheid.”

3. Bernardus van Clairvaux, 5de preek over de advent, 1-3.

“Wij kennen een drievoudige komst van de Heer. De derde komst ligt als het ware midden tussen de andere twee. De eerste en de laatste geschieden namelijk in het openbaar, de middelste echter niet. Bij zijn eerste komst werd de Heer gezien op aarde en ging Hij om met de mensen: toen, zoals Hij zelf getuigt, hebben de mensen Hem gezien én gehaat. Bij zijn laatste komst echter 'zal heel de mensheid Gods redding zien’ (Lc 3, 6) en 'zullen zij opzien naar Hem die zij hebben doorstoken’ (Joh 19, 37). De middelste komst heeft plaats in het verborgene: alleen de uitverkorenen zien Hem in hun hart, en hun ziel wordt gered… De middelste komst is dus als het ware de weg die leidt van de eerste naar de laatste. In de eerste komst was Christus onze verlossing, in de laatste zal Hij zich openbaren als ons leven, in de middelste is Hij onze rust en onze vertroosting”.

4. Romano Guardini,Van advent tot epifanie, 1961, pp. 7-8:

“De feesten van de Kerk zijn wel een herinnering aan iets, dat in het verleden gebeurd is, zij zijn echter ook heden, een levend voltrekken, want wat eens in de geschiedenis gebeurd is, moet zich in het leven van de gelovige steeds weer vernieuwen. Toendertijd is de Heer gekomen voor allen; Hij moet echter steeds weer opnieuw voor elk van ons komen. Ieder van ons moet het wachten en de komst van de Heer ondervinden, om zodoende het heil te ontvangen.”

« Terug naar het overzicht van de artikels